Kader
Motivatie is een complex begrip en is het resultaat van een combinatie van kenmerken van de omgeving en kenmerken van de leerling. Kenmerken uit de omgeving kunnen zowel motiverend als demotiverend werken voor leerlingen. Omdat leerlingen van elkaar verschillen, worden zij elk door andere onderwerpen en manieren van lesgeven gemotiveerd. Dit wil niet zeggen dat je voor elke leerling een andere aanpak moet kiezen. Dit illustreren we aan de hand van de zelfdeterminatietheorie en het ABC van motivatie. Deze theorie geeft aan dat er een soort van basisrecept bestaat, dat je uiteraard wel gedifferentieerd kan invullen naargelang de samenstelling van je klas.
De ZDT gaat uit van een aantal drijfveren voor gedrag (‘Waarom doen we wat we doen?’) en maakt hiermee een onderscheid op basis van de kwaliteit van motivatie, niet op basis van kwantiteit.
Ryan en Deci (2000) stellen dat er verschillende types van motivatie zijn die verschillen in hun mate van zelfdeterminatie of vrije wil. Bij autonome motivatie gaat het over een vrije keuze die je maakt voor een bepaald gedrag, over iets willen doen en geen druk ervaren.
Leerlingen kunnen bijvoorbeeld echt geboeid zijn door bepaalde leerstof of het echt heel fijn vinden om mee te doen aan een groepsdiscussie. Dit valt onder de drijfveer ‘Passie’.
Leerlingen kunnen meewerken in de klas omdat ze beseffen dat ze zo sneller bijleren of maken hun huistaak omdat ze het belangrijk vinden dit zelfstandig te kunnen. Ze doen dit omdat ze begrijpen dat dit zinvol is voor hun eigen ontwikkeling. We noemen dit de drijfveer ‘Persoonlijk belang’.
Bij gecontroleerde motivatie gaat het over handelen op basis van druk, van buitenaf of van binnenuit.
Leerlingen kunnen meewerken of doen wat er gevraagd wordt omdat ze als flink of voorbeeldig willen overkomen of omdat ze zich anders schuldig zouden voelen tegenover de leraar, de ouders etc…. Dit valt onder de drijfveer ‘Interne verplichting’.
Vaak speelt er ook een externe verplichting bij leerlingen. Ze maken bijvoorbeeld hun huiswerk omdat ze anders niet naar de Chiro mogen.
De kwaliteit van de motivatie zal bepalen hoe goed leerlingen meewerken, hoeveel tijd ze spenderen aan studeren, hoe grondig ze zich toeleggen op hun studietaken etc…
Het komt er dus op aan om leerlingen meer autonoom gemotiveerd te krijgen. We kunnen dit doen door in te spelen op 3 universele psychologische basisbehoeften, ook wel vitamines voor groei genoemd: autonomie, verbondenheid en competentie.
Je kan tegemoet komen aan de behoefte aan autonomie, door ervoor te zorgen dat leerlingen ook zelf initiatief mogen nemen, keuzes mogen maken en beslissingen mogen nemen in het kader van hun leerproces. Ook inspraak, dialoog, de zinvolheid van regels of lesonderwerpen uitleggen is belangrijk om in te spelen op de behoefte aan autonomie.
Daarnaast is het belangrijk een gevoel van competentie te stimuleren. Leerlingen moeten zich bekwaam voelen om wat je hen vraagt tot een goed einde te kunnen brengen. Het gevoel uitgedaagd te worden, maar tegelijk ook succesvol te kunnen zijn is noodzakelijk om leerlingen gemotiveerd te krijgen.
Tot slot hebben leerlingen ook nood aan positieve, warme relaties. Relationele verbondenheid verwijst naar het ervaren van deze warme relaties en het zich opgenomen voelen in de klas, zowel door de leraar als door de medeleerlingen.